laten

De afgelopen maanden maakte ik zeer regelmatig lange avondwandelingen door de polder. Nu het vroeger licht wordt, loop ik er weer in het ochtendgloren. In het donker kijk ik vaak om, omdat het is alsof iemand me achtervolgt. In de ochtend heb ik dat niet, wat ook een gemis is, want als ik ‘s avonds na vijf kwartier op mijn hoede zijn weer veilig thuiskom heb ik het idee dat ik iets heb overwonnen.

Vanochtend zag ik de ganzen al van verre onrustig worden, onderling overleggen, er komt iemand aan, hij heeft zelfs een hond bij zich, wat gaan we doen, waarna ze uiteindelijk opvlogen. In het donker neem ik al dat voorgaande niet waar, hoor ik vanuit het niets ineens luid gegak, check ik of die beesten niet mijn kant opvliegen, maak ik me al klaar om de klap van een vleugel af te weren.

Ik kreeg een keer een rondleiding door een oude mergelgrot. Midden in een gang moest de zaklamp uit. Het was alsof iemand een deken over me heen geworpen had. Ik dacht: als iemand me achtervolgt heeft hij net zo'n groot probleem als ik.

Het aardsdonker voelde veiliger dan de door maanlicht beschenen polder. Je kunt ook beter je ogen dichtknijpen dan door je wimpers heen kijken. Blaise Pascal schreef: “Men moet kunnen twijfelen waar dat nodig is, zeker zijn waar dat nodig is, en zich overgeven waar dat nodig is.” In het schemerlicht zie ik van alles wat iets kan zijn. In het pikkedonker zie ik geen mogelijkheden meer. Kan ik alles laten.

Vorige
Vorige

klem

Volgende
Volgende

werken